Het zit Sylvana Simons en haar Artikel 1 niet mee. Viste ze begin dit jaar nog achter het net bij de Tweede Kamer verkiezingen, is het haar nu door de rechter verboden haar partij nog langer Artikel 1 te noemen.
De oorzaak van deze tegenslag? Stichting Expertisecentrum Discriminatie (SED), een stichting die zich, net als Artikel 1, inzet tegen discriminatie. Onder de noemer Artikel 1 en een Art. 1-logo verricht SED onder meer onderzoek ter bestrijding van discriminatie. Ter bescherming van de naam Artikel 1 heeft SED op 5 juli 2007 haar Art. 1-logo als merk ingeschreven. De term “Artikel 1” heeft SED (heel toevallig) op 30 december 2016 – daags nadat Sylvana Simons haar partij had opgericht – als woordmerk ingeschreven.
Om haar onafhankelijkheid te bewaken wil SED onder geen beding in verband gebracht worden met politieke statements. Met de oprichting van Artikel 1 was daarvan volgens SED wel sprake en dat zinde haar niet. Daarom startte ze een procedure waarin ze vorderde dat het Artikel 1 verboden zou worden de naam Artikel 1 nog langer te voeren voor haar politieke partij.
De rechter ging hierin mee en oordeelde begin deze week dat de handelsnaam van Sylvana Simons’ Artikel 1 inbreuk maakte op de merkenrechten van SED. De motivatie die de rechter voor deze beslissing gaf is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk.
De rechter oordeelde dat sprake was van verwarring tussen de handelsnaam Artikel 1 en het merk Artikel 1. Deze beslissing is op zichzelf niet zo gek ware het niet dat de rechter zich bij dit oordeel beriep op het woordmerk van SED. Dit is vreemd omdat een jonger merk zich in principe niet kan verzetten tegen een oudere handelsnaam. En laat daarvan hier nu sprake zijn.
Sylvana Simons richtte haar partij al op 14 december 2016 op (en vanaf dat moment bestond er een handelsnaamrecht op de naam Artikel 1) terwijl SED “Artikel 1” pas op 30 december 2016 heeft ingeschreven als woordmerk. Met andere woorden: het merkenrecht op het woordmerk “Artikel 1” van SED is op een later moment ontstaan dan het handelsnaamrecht van Artikel 1 en op grond van deze merkinschrijving kan de handelsnaam in principe niet verboden worden.
Wat de rechter hier had moeten toetsen was of er verwarring bestaat tussen de handelsnaam van Sylvana Simons’ partij aan de ene kant en het logo (dat al ver voor de oprichting van Artikel 1 als beeldmerk was ingeschreven) of de handelsnaam van SED (SED voert namelijk naast de handelsnaam Stichting Expertisecentrum Discriminatie ook de handelsnaam Art.1) aan de andere kant. Wellicht was de rechter bij die beoordeling tot een heel ander oordeel gekomen… En daar valt ook wat voor te zeggen: wat je er verder juridisch ook van vindt: Artikel 1 van onze Grondwet zou niet exclusief geclaimd moeten kunnen worden door een onderzoeksorganisatie.
De reden dat de rechter voor haar oordeel niet naar het logo maar naar het woordmerk heeft gekeken is waarschijnlijk omdat de advocaat van Artikel 1 dit niet heeft aangevoerd. En dat is pijnlijk. Te meer omdat Sylvana Simons tijdens de zitting aangaf dat een naamswijziging de financiële doodsteek zou kunnen betekenen voor haar partij.
Gelukkig bestaat er voor Artikel 1 nog een herkansing; het oordeel van de rechter is namelijk in kort geding gegeven. Daarmee is het een voorlopig oordeel dat na twee maanden komt te vervallen. Voor die tijd zal er een bodemprocedure moeten worden gestart waarin een bodemrechter zich opnieuw over de kwestie moet buigen. Als Artikel 1 niet zo lang wil wachten kan zij nu al tegen het kort gedingvonnis in hoger beroep. Wellicht een idee voor Artikel 1 om bovenstaand punt dan wèl mee te nemen?