Het gerechtshof Arnhem heeft onlangs geoordeeld dat een overschrijding van de wettelijke termijn van openbaarmaking van de jaarrekening met 28 dagen, heeft geleid tot aansprakelijkheid van de bestuurder voor de schulden van de vennootschap die in staat van faillissement is verklaard.
De curator van een besloten vennootschap heeft de bestuurder van de vennootschap aansprakelijk gesteld voor een tekort in de faillissementsboedel. De curator heeft zijn vordering gebaseerd op artikel 2:248 BW. Dit artikel geeft bijzondere regels voor de aansprakelijkheid van bestuurders als wanneer een vennootschap failliet gaat.
Op grond van het artikel ontstaat een (hoofdelijke) aansprakelijkheid van de bestuurder voor het tekort in de faillissementsboedel, indien de curator van de failliete vennootschap aannemelijk kan maken dat de bestuurder(s) zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft of hebben vervuld. De curator dient dan aannemelijk maken dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Artikel 2:248 BW bepaalt onder meer dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld wanneer het niet heeft voldaan aan zijn boekhoudplicht of niet of niet tijdig de jaarrekening heeft gedeponeerd bij het handelsregister van de Kamers van Koophandel. Onbelangrijke verzuimen kunnen niet tot onbehoorlijk bestuur leiden.
De jaarrekening over 2003 van de vennootschap waar het arrest van het hof betrekking op had, had uiterlijk op 1 februari 2005 dienen te zijn gedeponeerd. Die deponering heeft echter plaatsgevonden op 28 februari 2005. De curator van de vennootschap stelde de bestuurder nu aansprakelijk voor de schulden in het faillissement van de vennootschap omdat de termijn voor openbaarmaking met 28 dagen was overschreden.
Bij de beoordeling of de genoemde termijnoverschrijding moet worden aangemerkt als een – buiten beschouwing te laten – onbelangrijk verzuim heeft het hof geoordeeld dat dat afhangt van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder van de redenen die tot die overschrijding hebben geleid. Het hof stelt daarbij voorop dat een overschrijding van de termijn voor openbaarmaking met 28 dagen op zichzelf niet als een onbelangrijk verzuim kan worden aangemerkt.
De bestuurder heeft tegen de vordering van de curator aangevoerd dat de jaarrekening weliswaar te laat was gedeponeerd, maar dat dit als een onbelangrijk verzuim dient te worden aangemerkt. De bestuurder heeft het hof erop gewezen dat hij in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de accountant van de vennootschap zou zorgen voor de tijdige openbaarmaking van de jaarrekening over 2003 zoals dit met jaarrekeningen over eerdere jaren was gebeurd, dat hijzelf dyslectisch is, dat de betrokken accountant de jaarrekening over 2003 naar zijn woonadres heeft gestuurd in plaats van naar het adres van de vennootschap en dat die jaarrekening daar in een verhuisdoos is beland.
Het hof heeft geoordeeld dat de door de bestuurder aangedragen feiten en omstandigheden voor rekening komen van de bestuurder en onverlet laten dat de bestuurder gehouden was de jaarrekening tijdig te deponeren. Het hof oordeelde verder dat de bestuurder maatregelen had moeten treffen om de nakoming van deze verplichting te waarborgen en dat zij dergelijke maatregelen echter achterwege heeft gelaten of zich daarvan in ieder geval – door blindelings te vertrouwen op zijn accountant – onvoldoende heeft gekweten. Onder die omstandigheden kan een termijnoverschrijding van 28 dagen niet als een ‘onbelangrijk verzuim’ worden aangemerkt. Dat de bestuurder zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, stond daarmee vast. Deze onbehoorlijke taakvervulling werd op grond van artikel 2:248 lid 2 BW vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn, wat niet (voldoende) werd weerlegd. De bestuurder werd daardoor aansprakelijk voor het tekort in het faillissement.
Conclusie
Uit eerdere jurisprudentie blijkt dat een termijnoverschrijding van enkele dagen een onbelangrijk verzuim kan opleveren. Door deze uitspraak blijkt dat bij een langere termijnoverschrijding er bijzondere omstandigheden en redenen ten grondslag moeten liggen om de overschrijding aan te merken als een onbelangrijk verzuim. De rechter is bij deze beoordeling blijkens het arrest van het hof terughoudend.