Roland Wigman geeft zijn reactie op het standpunt van twee directeuren van de Koninklijke Bibliotheek dat de auteurswet moet worden aangepast om een digitale bibliotheek te maken.
Het artikel “Auteurswet nekt de digitale bibliotheek” van Martin Bossenbroek en Hans Jansen in de NRC van 17 april jl. noopt tot (nog) een reactie. Laat ik voorop stellen dat ik in mijzelf in zekere zin twee aspecten van het gesignaleerde probleem verenig: enerzijds verdien ik mijn brood onder andere met het toepassen en in stand houden van aanspraken op grond van de Auteurswet, anderzijds ben ik een (fanatiek) gebruiker van het internet en een groot en vooral dankbaar gebruiker van bijvoorbeeld Google Booksearch. Ik kan niet wachten tot nog veel meer oud en nieuw werk gedigitaliseerd en via het internet voor mij te raadplegen zal zijn. Schrijvers Bossenbroek en Jansen lijken mij echter in hun artikel en argumentatie gedreven door eigen wensen en in ieder geval redeneren zij vanuit het door hen beoogde doel: digitalisering van de collectie van de KB. Ik heb bij hun artikel vijf kanttekeningen.
1. Digitalisering is geen doel van de Auteurswet en zou geen doel op zich moeten zijn
`”In het digitale tijdperk schiet zij [i.e. de Auteurswet ? rw] haar doel voorbij.” zo schrijven de auteurs. Aanpassing is dringend gewenst, want blijft die aanpassing uit: “dan is de opbouw van een digitale bibliotheek van serieus te nemen omvang en samenstelling een illusie.” Deze stelling impliceert reeds ten onrechte dat het doel van de Auteurswet zou zijn om digitalisering mogelijk te maken. Dat is natuurlijk absoluut niet het geval, net zo goed als het niet het doel van de Auteurswet is om een schrijver gepubliceerd te krijgen of een beeldend kunstenaar bekend of beroemd. Het doel van de Auteurswet is om een maker (of zijn rechtsopvolger) van een werk van wetenschap, letterkunde of kunst bepaalde rechten (en zo bescherming) te bieden. Eén van die rechten is heel nadrukkelijk het recht om niet gepubliceerd te worden.
De teneur van het artikel is bovendien dat digitalisering in deze tijd “zaligmakend” is: nu het gedigitaliseerd kan worden, zal het ook gedigitaliseerd worden. Zo kan de onderzoeker en de wetenschapper vanuit de studeerkamer kennis nemen van al hetgeen ooit gepubliceerd is. Maar ook in deze digitale tijd dient digitalisering niet zelf het doel te zijn. Digitale beschikbaarheid van werk is fijn, gemakkelijk en helpt, maar als het niet digitaal beschikbaar is, dan zij dat zo: op naar de bibliotheek!
2. Stijgende behoefte is geen argument voor wijziging
De schrijvers onderbouwen de “noodzaak van aanpassing van de Auteurswet” met het argument dat er een stijgende behoefte is aan on-line beschikbare informatie. Dat is ongetwijfeld een argument vóór digitalisering, maar dat is geen argument om de rechten van auteurs met voeten te treden.
3. Problematiek van de verweesde werken
De schrijvers noemen werken “verweesd” indien auteursrechthebbenden onbekend of onvindbaar zijn. Maar werken zijn niet verweesd wanneer of u of ik de rechthebbenden niet kennen of niet kunnen vinden, werken zijn eerst verweesd wanneer de rechthebbenden niet weten dat zij rechthebbenden zijn, dan wel wanneer er geen rechthebbenden zijn.
Een voorbeeld van het ontbreken van rechthebbenden is bijvoorbeeld de situatie dat de auteursrechten toebehoorden aan een (naamloze of besloten) vennootschap die inmiddels is opgehouden te bestaan. Indien bij de liquidatie van die vennootschap de rechten niet aan een derde zijn overgedragen, behoren die rechten formeel nog steeds toe aan die (niet meer bestaande) vennootschap. Om over die rechten te kunnen beschikken, zal de vereffening van die vennootschap bij de rechtbank heropend moeten worden: een kostbare en tijdrovende procedure.
Een voorbeeld van niet weten is de situatie dat de kleinkinderen van opa heel wel weten dat opa in de jaren twintig van de vorige eeuw een roman heeft geschreven, maar dat zij in de veronderstelling verkeren dat opa ooit al zijn rechten aan de uitgever heeft overgedragen. Aangezien de leer in Nederland hoogstwaarschijnlijk is dat toekomstige exploitatierechten niet kunnen worden overgedragen, heeft opa de digitale rechten nooit aan de uitgever overgedragen: die rechten berusten nog bij de kleinkinderen als rechtsopvolgers van opa.
Het is mijn ervaring dat juist het internet het zoeken naar deze rechthebbenden vergemakkelijkt. De heren Bossenbroek en Jansen zullen zich een voorstelling kunnen maken van de problemen van de zoektocht naar rechthebbenden zonder internet en zonder dat talloze databestanden met elkaar zijn verbonden.
De vraag die gesteld moet worden is: hoeveel moeite (en geld) dient de KB zich te getroosten om de rechthebbenden te achterhalen; wat mag hier van de KB verwacht worden?
4. Het auteursrecht dient niet de wetenschap
Het auteursrecht dient de wetenschap niet en hoeft haar ook niet te dienen, zij dient de bescherming van de auteur en diens rechtsopvolgers. Aan deze stelling doet niet af dat n van de ratio’s van het auteursrecht was en is dat de geboden bescherming het maken van creatief en oorspronkelijk werk kan stimuleren. Sterker nog, indien met een beroep op het dienen van de wetenschap de auteursrechtelijke bescherming wordt verzwakt, zal menig wetenschapper vandaag de dag wellicht minder gestimuleerd worden om veel tijd en moeite in zijn wetenschappelijke publicaties te leggen. Dat zal dan over geruime tijd echt een leemte in de digitale bibliotheek doen ontstaan.
5. Nadelige consequentie van de voorgestelde regeling
Indien de oplossing van Bossenbroek en Jansen (extended collective licensing met opt out) zou worden ingevoerd is de KB verlost van haar plicht tot zoeken naar rechthebbenden en hoeft zij in ieder geval ook niet vooraf te betalen (twee belangrijke argumenten van de schrijvers van het artikel). Zij stellen dat het recht van de rechthebbende op een vergoeding én het recht om toestemming te weigeren in hun systeem blijven bestaan. Alleen kan de rechthebbende niet zelf over de vergoeding onderhandelen: bij toestemming is de rechthebbende gebonden aan de door de collectieve organisatie vastgestelde prijs.
Het recht van de rechthebbende om toestemming te weigeren wordt ook behoorlijk uitgehold. Het werk waarop ik rechten heb kan in de voorgestelde regeling tegen mijn zin on-line beschikbaar worden gesteld, eerst als ik “out opt” wordt de beschikbaarstelling beëindigd. Gedurende de periode dat het beschikbaar was kan het echter door iedereen zijn gedownload en gekopieerd. Film en muziekindustrie laten zien dat die kopieën op internet en elders een eigen leven gaan leiden.
Wensen en mogelijkheden
Ook bij mij leeft de wens om zoveel mogelijk informatie digitaal beschikbaar te krijgen. De voorgestelde aanpassing van de Auteurswet is volgens mij niet de oplossing. Een oplossing is zeker het door Ewoud Sanders voorgestelde register (NRC 21 april jl.). Ook zou een algemeen register voor de inschrijving van auteursrecht (zoals voorheen in de Verenigde Staten) ook kunnen bijdragen aan een oplossing. Inschrijving kan niet verplicht zijn om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming, maar aan het register zou wel een “juridisch vermoeden van juistheid” kunnen worden toegekend.
Ook kan mijns inziens de beschermingsduur van het auteursrecht drastisch worden ingekort. De ratio van de verlenging van de beschermingstermijn van 50 jaar naar 70 jaar post mortem autoris is mij altijd ontgaan. Zoals A.R. Peters in zijn ingezonden brief (NRC 21 april jl.) terecht opmerkt: dode auteurs hoeven niet gestimuleerd te worden en hebben geen behoefte aan inkomen. Daar zou ik aan willen toevoegen dat zij ook geen behoefte meer hebben aan andersoortige bescherming.