Persoonlijkheidsrechten zijn rechten die de Auteurswet aan de maker geeft en die de maker behoudt, ook nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen. Van sommige persoonlijkheidsrechten kan geen afstand worden gedaan. De Nederlandse Auteurswet somt de persoonlijkheidsrechten op in artikel 25 Aw. Artikel 45e Aw. verleent een filmmaker nog enkele additionele persoonlijkheidsrechten.
De rechten die meestal stof voor discussie of rechtszaken opleveren zijn het recht van de maker om zich te verzetten tegen wijzigingen in zijn werk (tenzij dat in strijd met de redelijkheid zou zijn) en het recht om zich te verzetten tegen ‘elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of goede naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid’.
Een bekend voorbeeld van het inroepen van persoonlijkheidsrechten is Marga Minco die bezwaar maakte tegen de wijze waarop haar boek Het Bittere Kruid was verfilmd. Samuel Beckett maakte bezwaar tegen de opvoering van zijn toneelstuk Wachten Op Godot door vrouwen. En de kunstenares Irene Verbeek die de nieuwe kleur van het interieur van de Groninger Stadsschouwburg niet waardeerde, omdat die afbreuk deed aan haar plafondschildering (die was gemaakt toen het interieur een andere kleur had).
De persoonlijkheidsrechten zijn ook een gebied waar het verschil tussen de Anglo-Amerikaanse en de Europees-continentale opvatting van het auteursrecht het duidelijkst naar buiten komt. Anglo-Amerikaanse auteursrechtjuristen hebben veel minder met persoonlijkheidsrechten dan bijvoorbeeld Franse auteursrechtdenkers. (In Frankrijk zijn de persoonlijkheidsrechten zelfs eeuwigdurend.)
Europa, althans de Europese Unie, bron van wetgevingsinitiatieven op het gebied van het auteursrecht, heeft de persoonlijkheidsrechten altijd met rust gelaten. Er waren en zijn geen plannen voor harmonisatie (ongetwijfeld mede vanwege het grote culturele verschil tussen Engeland enerzijds en ‘het continent’ anderzijds). Maar volgens mij heeft het Hof van Justitie van de EU nu toch een geheel nieuw en waarlijk Europees persoonlijkheidsrecht geïntroduceerd.[1]
De zaak Deckmyn c.s. / Erven Vandersteen gaat over een parodie op Suske en Wiske. Het Vrijheidsfonds VZW, een aan het Vlaams Belang gelieerde organisatie, heeft de omslag van het album De Wilde Weldoener bewerkt (geparodieerd) en in een kalender opgenomen. De versie van het Vlaams Belang laat de burgemeester van Gent zien, zwevend boven en geld uitstrooiend over figuren die en gekleurd zijn en gekleed zijn op een wijze die we verwachten aan de overzijde van de Middellandse Zee. De Erven Vandersteen zijn het er niet mee eens en dagen het Vlaams Belang voor de rechter wegens auteursrechtinbreuk. Het Vlaams Belang beroept zich op de parodie-exceptie. De parodie is een beperking op het auteursrecht en staat behalve in de Belgische auteurswet ook in de Auteursrechtrichtlijn 2001/29EG. De Belgische rechter stelt vragen over de uitleg van het Europese begrip parodie.
Uit de beantwoording van de vragen door het Hof volgt dat in dit geval naar Europees recht sprake is van een parodie en dat de Erven Vandersteen niet tegen de parodie kunnen optreden. Althans …
In de procedure merken de Erven Vandersteen op dat zij, althans het werk Suske & Wiske, niet geassocieerd wil worden met een discriminerende boodschap. Het Hof doet dan de volgende uitspraak:
“In deze omstandigheden hebben de houders van de rechten bedoeld in de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2001/29 [lees: auteursrechthebbenden – RW], zoals Vandersteen e.a., in beginsel er rechtmatig belang bij dat het beschermde werk niet met een dergelijke boodschap wordt geassocieerd.”[2]
Dit is een algemene, ongeclausuleerde opmerking (de omstandigheden waarnaar wordt verwezen betreffen de discriminerende boodschap van de parodie) en kan worden toegepast op alle beperkingen en excepties in het auteursrecht.[3]
Heeft Dick Bruna er niet rechtmatig belang bij dat Nijntje niet wordt geassocieerd met drugsgebruik? Hij verloor nog niet zo lang geleden bij het Hof Amsterdam zijn zaak over de parodieën op Nijntje.[4]
Dick Bruna beriep zich precies op hetgeen ook de Erven Vandersteen aanvoerden: Bruna wilde niet dat Nijntje werd geassocieerd met drugsgebruik, grof taalgebruik, agressiviteit en intolerantie. Het Hof oordeelde echter dat een geslaagd beroep op de parodie-exceptie een beroep van de maker op zijn persoonlijkheidsrechten uitsluit.[5]
Is het een juiste beslissing van onze Europese rechter? Nee, volgens mij niet.
Niet alleen zal een ieder die de parodie ziet begrijpen dat de Erven Vandersteen of in andere gevallen de maker niet achter de boodschap staan (zo denkt toch ook niemand dat Dick Bruna het snuiven van coke propageert), reeds om die reden is er geen associatie tussen de maker of het werk en de boodschap van de parodie.
Maar ook was juridisch juister geweest indien het Hof had gezegd: op grond van uw auteursrecht kunt u zich niet tegen de discriminerende boodschap verzetten, maar het staat u, Erven Vandersteen, evenals ieder ander, vrij om zich op andere (wettelijke) gronden te verzetten tegen deze discriminerende boodschap.
[1] HvJEU 3 september 2014, IEF 14169, zaak C-201/13 (Johan Deckmyn en Vrijheidsfonds VZW/ Helena Vandersteen e.a.
[2] Rechtsoverweging 31
[3] Bovendien komt deze beperking kennelijk niet alleen aan de maker(s) toe, maar aan alle rechthebbenden, ook rechtsopvolgers van de maker(s), zoals de Erven Vandersteen.
[4] Hof Amsterdam 13 september 2011, Bruna/Punt.nl, IEPT20110913 (hier)
[5] Rechtsoverweging 4.16