Op kantoor strijd ik er voor dat niet wordt vergeten dat het auteursrecht onderdeel is van het burgerlijk recht. En mijn adagium kan men hier wel dromen: het begint in boek 3!
Inmiddels is het voorontwerp van de Wet Wijziging Auteurscontractenrecht op 4 april jl. gepubliceerd. In dit voorontwerp wordt ook een wijziging van artikel 2 Aw voorgesteld.
Aan het derde lid van artikel 2 Aw wordt toegevoegd: Bij gebreke van een akte is de overdracht vernietigbaar door de maker.
Volgens mij worden hier een aantal dingen door elkaar gehaald.
Artikel 3:84 BW eist voor overdracht van een goed: geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en levering. Het leveringsvereiste opgenomen in artikel 2 Aw is sedert de invoering van het huidige BW eigenlijk ‘ten overvloede’. De levering van goederen wordt geregeld in boek 3 BW en artikel 3:95 BW bepaalt: Buiten de in de artikelen 89-94 geregelde gevallen en behoudens het in de artikelen 96 en 98 bepaalde, worden goederen geleverd door een daartoe bestemde akte.
De levering van auteursrecht wordt niet geregeld in de genoemde artikelen, derhalve is voor de levering van auteursrecht een akte vereist. Zelfs als die eis in artikel 2 Aw zou worden weggelaten.
Het ontbreken van een akte maakt dat er geen sprake is van levering en het ontbreken van levering maakt dat er geen sprake is van een overdracht. Derhalve is er bij gebreke van een akte helemaal geen overdracht en die niet bestaande overdracht kan dan niet door de maker worden vernietigd. De toevoeging is dan ook niet alleen rechtens onjuist, maar ook niet nodig.
Een alternatief is om op te nemen dat de titel schriftelijk dient te worden vastgelegd en dat bij gebreke van een schriftelijke titel, de titel door de maker vernietigbaar is.
Zo een bepaling is, net zoals het voorgestelde artikel 25ba Aw, wel mogelijk. Artikel 3:39 BW bepaalt immers dat rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht nietig zijn, tenzij uit de wet anders voortvloeit.
Deze bepaling geeft ook meer houvast aan de in artikel 2 Aw opgenomen formulering “die uit de aard en strekking van de titel noodzakelijkerwijs voortvloeien”.
De wijziging van artikel 2 Aw is ingegeven door de kennelijk in de praktijk levende onbekendheid met het formele aktevereiste en met name wanneer een digitaal bestand voldoet aan het aktevereiste.
Allereerst een opmerking over de akte: een akte is iedere drager van verstaanbare leestekens die een gedachte-inhoud vertolken. Op welk materiaal deze leestekens zijn aangebracht is irrelevant evenals in welke taal dit is gebeurd. Het is daarnaast niet vereist dat het geschrift met de hand is geschreven, tenzij dit een eis is die uitdrukkelijk uit de wet volgt. (Aldus Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent ECLI:NL:PHR:2018:1423). Dat betekent dat ook een gegraveerd glas of de bil van een koe kunnen voldoen aan het akte vereiste
De akte dient ondertekend te zijn, in ieder geval door de overdrager. Die ondertekening bestaat uit lettertekens gesteld in het handschrift van de ondertekenaar, die de persoon die de verklaring aflegt beogen te individualiseren, aldus AG Wesseling-van Gent.
De discussie (zie de Memorie van Toelichting op het Voorontwerp) gaat vervolgens over de elektronische handtekening, maar volgens mij wordt daarbij een stap overgeslagen. Als de wet een formele eis stelt, zoals in dit geval het schriftelijkheidsvereiste, wanneer voldoet dan een elektronisch bestand aan die eis? Van belang, gelet op het bepaalde in het al aangehaalde art. 3:39 BW.
Daarvoor bepaalt art. 156a Rv: Onderhandse akten kunnen op een andere wijze dan bij geschrift worden opgemaakt op zodanige wijze dat het degene ten behoeve van wie de akte bewijs oplevert, in staat stelt om de inhoud van de akte op te slaan op een wijze die deze inhoud toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de akte bestemd is te dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de inhoud van de akte mogelijk maakt.
Ik zou ook aansluiting willen zoeken bij artikel 6:227a lid 1 BW: Indien uit de wet voortvloeit dat een overeenkomst slechts in schriftelijke vorm geldig of onaantastbaar tot stand komt, is aan deze eis tevens voldaan indien de overeenkomst langs elektronische weg is totstandgekomen en
- a. raadpleegbaar door partijen is;
- b. de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate gewaarborgd is;
- c. het moment van totstandkoming van de overeenkomst met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld; en
- d. de identiteit van de partijen met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld.
Deze eisen van artikel 6:227a BW gelden in ieder geval in de toekomst indien het voorgestelde artikel 25ba Aw wet wordt en de exploitatieovereenkomst waarbij een exclusieve licentie wordt verleend elektronisch wordt afgesloten.