De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft onlangs vonnis gewezen in een zaak waarin een oud-opdrachtneemster stelde dat de licentie op de door haar in opdracht vervaardigde werken samen met de opdrachtovereenkomst eindigde.
De voorzieningenrechter dacht daar anders over: “Zij heeft de werken vervaardigd ten behoeve van [de opdrachtgever], niet ten behoeve van zichzelf. Voldoende aannemelijk is dat zij hierbij (in enige mate) aanwijzingen van het bestuur ontving en dat zij aan het bestuur verantwoording diende af te leggen over haar werkzaamheden. Bovendien is haar door [de opdrachtgever]een vergoeding betaald voor haar werkzaamheden. De voorzieningenrechter leidt hieruit voorshands af dat de overeenkomst van opdracht tussen [de opdrachtgever] en [de opdrachtneemster], waarin is opgenomen “Daarnaast levert zij bijdragen aan de ontwikkeling van onderzoeksthema’s ” zo moet worden uitgelegd dat [de opdrachtneemster] (impliciet) een exclusieve licentie voor onbepaalde tijd aan [de opdrachtgever] heeft verleend voor het gebruik maken van de werken. Voor deze uitleg kan steun worden gevonden in de vermeldingen die zijn opgenomen in de werken van [de opdrachtneemster]waaruit volgt dat de werken uitsluitend zijn bestemd voor gebruik binnen [de opdrachtgever] en de daarbij aangesloten scholen en dat voor anderen geldt dat toestemming van [de opdrachtgever] is vereist voor (onder meer) het verveelvoudigen of openbaar maken van de werken. Indien [de opdrachtneemster] de exploitatie van haar werken exclusief voor zichzelf had willen behouden, had het op haar weg als auteursrechthebbende gelegen om hierover met [de opdrachtgever] expliciete afspraken te maken. Zij heeft dit niet gedaan. Ter zitting heeft [de opdrachtneemster] het standpunt ingenomen dat zij haar werken aan [de opdrachtgever] heeft verhuurd in de zin van artikel 12 lid 1 onder 3 en lid 2 Aw en dat aan deze verhuurrelatie een einde is gekomen nu ook de overeenkomst van opdracht is beëindigd. Ook hier geldt dat indien [de opdrachtneemster]een tijdelijke ter beschikking stelling van haar werken aan [de opdrachtgever] zou hebben beoogd, zij dit expliciet had dienen af te spreken. Van een afspraak tot tijdelijke verhuur is in dit geding niet gebleken.”
In het vonnis is ook geoordeeld over andere intellectuele eigendomsrechten, waaronder de handelsnaamrechten van eiseres (stichting).
Zie IE-forum voor het vonnis.