De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 23 juli 2009 vonnis gewezen in de zaak van De Telegraaf c.s. tegen de Staat. Het onderwerp van het geschil was onder andere het door de AIVD afluisteren en gebruiken van de opnames van telefoongesprekken van drie journalisten van De Telegraaf.
Aanleiding voor het AIVD-onderzoek waren twee artikelen in De Telegraaf. In het eerste artikel ”AIVD faalde rond Irak” werd gemeld dat de AIVD klakkeloos rapporten van buitenlandse inlichtingendiensten had overgenomen zonder dat de daarin opgenomen informatie vooraf gecontroleerd was. Het tweede artikel ”Dalai Lama bedreigd” had betrekking op de extra beveiligingsmaatregelen voor het bezoek van de Dalai Lama aan Nederland in verband met bedreigingen.
De AIVD was van mening dat de journalisten gebruik gemaakt moesten hebben van informatie afkomstig van een ”lek” bij de AIVD zelf. Om deze op te sporen had de AIVD onder meer telefoongesprekken van de De Telegraaf-journalisten afgetapt, en een journaliste geobserveerd, gevolgd en haar woning doorzocht. De journaliste werd verdacht van het schenden en openbaar maken van staatsgeheimen.
De Telegraaf c.s. vorderde daarop in kort geding onder meer dat de AIVD het gebruik van de bijzondere bevoegdheden tegen De Telegraaf en/of de journalisten zou staken en gestaakt zou houden voor zover die bevoegdheden in verband stonden met de publicaties. Verder vorderde De Telegraaf c.s. dat de aldus verkregen informatie niet zou worden doorgegeven aan het openbaar ministerie of op een andere wijze zou worden gebruikt, en dat het vernietigd zou worden, alles op straffe van dwangsommen.
De handelingen van de AIVD zijn door de voorzieningenrechter onder meer getoetst aan artikel 10 EVRM (betreffende de vrijheid van meningsuiting), met name aan de vraag of de AIVD had voldaan aan de daarin gestelde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Deze beginselen houden in dat een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting (waaronder ook het vergaren van informatie wordt begrepen) in verhouding moet staan met het daarmee beoogde doel en dat dit doel niet op een andere, minder belastende wijze, kan worden bereikt. Volgens jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad moet een inbreuk op het recht worden gerechtvaardigd door een ”overriding requirement in the public interest” en moet in een dergelijk geval de Staat gemotiveerd stellen en zonodig bewijzen dat de inbreuk noodzakelijk is.
De voorzieningenrechter oordeelde dat gezien de rol van de journalisten en het (relatief beperkte) belang van de Staat om het lek bij de AIVD zo snel mogelijk te traceren, het recht op journalistieke bronbescherming zwaarder diende te prevaleren. De Staat had naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aangetoond dat het lek niet op een andere wijze had kunnen worden opgespoord waarbij het recht op journalistieke bronbescherming of waarbij de journalisten minder belast zou zijn geweest. De maatregelen voldeden daarom niet aan de eisen van proportioneel en subsidiariteit.
De voorzieningenrechter verbood de AIVD in de verkregen informatie inzage te hebben, op een andere wijze te gebruiken of aan het openbaar ministerie over te dragen. De vordering tot vernietiging van de informatie werd echter afgewezen omdat die vordering een onomkeerbaar karakter heeft en zich daarom niet gemakkelijk leent voor toewijzing in een kort geding.
Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen de verschillende journalisten. De journaliste die aan beide artikelen een bijdrage had geleverd had volgens de AIVD direct contact gehad met het ”lek” bij de AIVD. Ten aanzien van die journaliste wordt geoordeeld dat de vorderingen slechts tijdelijk kunnen worden toegewezen. De toezichthouder op de AIVD, de Commissie van Toezicht, zal krachtens de klachtprocedure op grond van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 dienen te oordelen of tegen haar terecht bijzondere bevoegdheden zijn ingezet. De vorderingen ten aanzien van de twee andere journalisten, van wie niet is gebleken dat zij contact hebben gehad met ”het lek”, zijn de vorderingen op bovengenoemde onverkort toegewezen.
Bron: www.rechtspraak.nl, BJ 3552